have one's way with a woman

zijn zin krijgen bij een vrouw 〈met als resultaat: het bed〉

1)

2)

adv. hoe dan ook; op grote wijze

n. weg; manier, wijze; kant; richting; afstand

[ wee]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1  weg 〈ook figuurlijk; in straatnamen Way〉

2  route ⇒ weg

3  manier ⇒ wijze; 〈 vaak meervoud〉 gewoonte, gebruik; 〈 pejoratief〉 hebbelijkheid

4  richting

5  opzicht

6 〈 alleen enkelvoud〉 afstand ⇒ eind, stuk

7 〈 alleen enkelvoud〉 toestand

♦voorbeelden:

1   it's all in the way of business • dat hoort nu eenmaal bij zaken

     that's the way (it is/goes) • zo gaat het nu eenmaal

2   ask the way • de weg vragen

     〈 figuurlijk〉 things are going his way • het zit hem mee

     lose the/one's way • verdwalen, de weg kwijtraken

     〈 figuurlijk〉 pave the way (for something/someone) • de weg banen/effenen (voor iets/iemand)

     〈 figuurlijk〉 pay one's way • geen schulden maken, zonder verlies werken

     pay one's way through college • zelf zijn universiteitsstudie (kunnen) betalen

     〈 figuurlijk〉 work one's way • zich een weg banen 〈 ook door boek〉

     work one's way through college • werkstudent zijn

     way home • thuisreis

     way in • ingang

     way out • uitgang; 〈 figuurlijk〉 uitweg

     〈 informeel〉 our second child is on the way • ons tweede kind is op komst 〈 ongeboren kind〉

     better weather is on the way • er is beter weer op komst

     we're on our/the way • we komen eraan, we zijn onderweg

     on the way out • op weg naar buiten; 〈informeel; figuurlijk〉 uit (de mode) rakend

     out of the way • ver weg, afgelegen

     out of one's way • niet op de route

3   way of life • levenswijze

     way of thinking • denkwijze

     to her way of thinking • naar haar mening, volgens haar

     in a big way • op grote schaal; grandioos; met enthousiasme

     fall into evil/bad ways • slechte gewoontes krijgen

     go the right/wrong way about something • iets op de juiste/verkeerde wijze aanpakken

     do something a certain way • iets op een bepaalde manier doen

     〈 figuurlijk〉 find a way • een manier vinden, er raad op weten

     have a way of doing something • er een handje van hebben iets te doen

     mend one's ways • zijn leven beteren

     set in one's ways • met vast(geroest)e gewoontes

     one way and another • alles bij elkaar (genomen)

     one way or another/the other • op de een of andere manier

     in its way • in zijn soort

     in this way • op deze manier, zo

     it's only his way • zo is hij nu eenmaal

     there are no two ways about it • er is geen twijfel (over) mogelijk

4   〈 informeel〉 somewhere Reading way • ergens in de buurt van Reading

     come/fall (in) someone's way • iemand ten deel vallen 〈 van kans, onverwachte mogelijkheid〉

     look the other way • de andere kant opkijken 〈 ook figuurlijk〉

     step this way, please • hierheen, graag

     〈 figuurlijk〉 I don't know which way to turn • ik weet me geen raad

     the other way around/about • andersom

5   in a way • in zekere zin

     in no way • helemaal niet

     no way better • in geen enkel opzicht beter

     in more ways than one • in meerdere opzichten

6   a long way away/off • een heel eind weg, ver weg

     your birthday is still a long way off • je bent nog lang niet jarig

     go a long way to meet someone • iemand een heel eind tegemoet komen 〈 ook figuurlijk〉

     all the way • helemaal, tot het (bittere) einde

     go all the way • het echt doen, met iemand neuken

7   be in the same way • er net zo aan toe zijn

¶ go the way of all flesh • sterven

     ways and means • geldmiddelen

     have ways and means of getting something • de juiste wegen weten om iets (gedaan) te krijgen

     that's the way of the world • zo gaat het nu eenmaal (in de wereld)

     cut both ways • goede en slechte gevolgen hebben

     get one's (own) way, have (it) one's (own) way • zijn zin krijgen, doen wat men wil

     〈 figuurlijk〉 go one's own way • zijn eigen weg gaan

     go out of one's/the way to … • zijn (uiterste) best doen om …

     have a way with elderly people • met ouderen om weten te gaan

     you can't have it both ways • óf het een óf het ander

     have one's way with a woman • zijn zin krijgen bij een vrouw 〈met als resultaat: het bed〉

     see one's way (clear) to doing something • zijn kans schoon zien om iets te doen

     wind one's way into someone's affections • bij iemand in de gunst proberen te komen

     by the way • terloops, trouwens, à propos

     they had done nothing out of the way • zij hadden niets bijzonders/extreems/verkeerds gedaan

     any way • in ieder geval, hoe dan ook

     either way • hoe dan ook

     〈Amerikaans-Engels; informeel〉 every which way • overal, in alle hoeken en gaten

     〈Amerikaans-Engels; informeel〉 no way! • geen sprake van!

→ bad bad/, heart heart/, long long/, permanent permanent/, small small/, wrong wrong/

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1  (voort)gang ⇒ snelheid, vaart

2  ruimte 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ plaats, gelegenheid

3  (werk)gebied ⇒ branche, lijn; 〈 in samenstelling vaak〉 - handel

♦voorbeelden:

1   〈 voornamelijk scheepvaart〉 be under way • onderweg zijn

     gather/lose way • vaart krijgen/minderen 〈 van schip〉

     negotiations are well under way • onderhandelingen zijn in volle gang

2   clear the way • de weg banen 〈 ook figuurlijk〉; ruim baan maken

     give way • toegeven, meegeven 〈 ook figuurlijk〉; wijken, voorrang geven; doorzakken, bezwijken

     give way to • toegeven aan, wijken voor

     make way for • plaats/ruimte maken voor

     put someone in the way of something • iemand op weg helpen (met iets), iemand aan iets helpen

     stand in the way • in de weg staan

     out of the/one's way • uit de weg 〈 ook figuurlijk〉

     get something out of the way • iets uit de weg ruimen, iets afhandelen

     put someone out of the way • iemand uit de weg ruimen

¶ make way • opschieten 〈 ook figuurlijk〉

     make one's (own) way (in life/the world) • in de wereld vooruitkomen

     by way of • via; door middel van; als; gewoonlijk

     he's by way of being a musician • hij is om zo te zeggen een muzikant

     by way of Brighton • via Brighton

     by way of illustration/example • als illustratie/voorbeeld

III 〈 meervoud〉

1 〈 scheepvaart〉 stapel ⇒ helling

2 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 afstand ⇒ eind

3 〈 Amerikaans-Engels〉 gedeeltes ⇒ stukken

♦voorbeelden:

3   divide something four ways • iets in vieren delen

————————

〈 bijwoord〉

1  ver ⇒ lang, een eind

2 〈 Amerikaans-Engels〉 → away away/

♦voorbeelden:

1   way back • ver terug, (al) lang geleden

     〈 Amerikaans-Engels〉 someone from way back • iemand uit een afgelegen gebied/ver verleden

1) (an opening or passageway: This is the way in/out; There's no way through.) vei

2) (a route, direction etc: Which way shall we go?; Which is the way to Princes Street?; His house is on the way from here to the school; Will you be able to find your/the way to my house?; Your house is on my way home; The errand took me out of my way; a motorway.) vei, retning

3) (used in the names of roads: His address is 21 Melville Way.) vei

4) (a distance: It's a long way to the school; The nearest shops are only a short way away.) avstand

5) (a method or manner: What is the easiest way to write a book?; I know a good way of doing it; He's got a funny way of talking; This is the quickest way to chop onions.) metode, måte, skikk

6) (an aspect or side of something: In some ways this job is quite difficult; In a way I feel sorry for him.) måte

7) (a characteristic of behaviour; a habit: He has some rather unpleasant ways.) vane

8) (used with many verbs to give the idea of progressing or moving: He pushed his way through the crowd; They soon ate their way through the food.) (bane) vei; gjennom; (gi) etter

- wayfarer

fart

måte

retning

vis

subst. \/weɪ\/

1) ( om retning) vei

• can you tell me the way to the mall?

• he lost it on his way to London

• this way, please

2) utvei, råd, mulighet, løsning

• there must be a way

3) ( fremgangsmåte) måte, vis

• do you know the right way to do this?

• in that way we can help you

• do it your own way!

• I'm just made that way

• I don't like the way she smiles

4) vis, måte, henseende

• she's a clever woman in several ways

5) ( gammeldags) vei, sti

• take the way across the field

6) ( personlig egenskap) vesen, måte å være på, atferd

• it is not his way to be mean

7) ( gammeldags) bransje, fag, område

• they're in the oil way

8) (sjøfart, gammeldags) fart

• we are gathering way

9) (etter stedsnavn, hverdagslig) -traktene

• he moved somewhere London way

allow somebody his\/her own way la noen få det som han\/hun vil

all the way ( også overført) hele veien, for alle penga, helt

• I'm with you all the way

• we drove all the way to Texas

any way hvilken som helst vei, (til) hvilken som helst retning (på) hvilken som helst måte i alle tilfeller, uansett, likevel

• I will do it any way

ask the\/one's way spørre om veien, spørre seg frem

be by the way ( om kommentar eller bemerkning) mangle betydning, ikke vedkomme sammenhengen

beg one's way tigge seg frem

be in a way about something være opprørt over noe

• he was quite in a way about his son's behaviour

be in the way of være i veien for

be on the way være på vei

• be on the way of doing something

be on the way in\/out (hverdagslig, om moter og trender) være på vei inn\/ut, begynne å bli populær(t)\/upopulær(t), begynne å bli moderne\/umoderne

• platform shoes are on the way out again

be under way være i gang, være underveis, gjøre fremskritt ( sjøfart) i fart

be well on the\/one's way være et godt stykke på vei ( overført) være på god vei

• he's well on his way to stardom

borrow one's way låne seg frem

by a long way ( overført) langt på vei

• your work is better than his by a long way

by the way ( gammeldags) nær veien, ved veien, inntil veien

• he lives by the way

i forbifarten forresten, apropos, forøvrig

• by the way, do you know if she's at home today?

by way of via, over, gjennom

• we're going by way of London

som, til

• she said that by way of an explanation

• he nodded by way of an answer

for å, i den hensikt å

• they've come here by way of finding the truth

clear the way bane vei, gi plass

clear the way! ut av veien!, unna vei!

come a long way komme langveisfra ( overført) nå langt

• she's come a long way

come somebody's way komme på noens trakter

• visit me if you come my way

• if a great fortune should come my way, I would leave this godforsaken place

come up the hard way gå den lange veien, arbeide seg opp fra ingenting

committee of ways and means se ➢ committee

cut one's way bane seg vei

down our way ( hverdagslig) nede hos oss, hjemme hos oss, i våre trakter, der vi kommer fra

each way eller both ways ( hesteveddeløp)

forklaring: holde på en hest som vinner eller på plassering

• I put a pound on a horse each way

hver vei

• the carpet is ten feet each way

either way begge veier fra eller til, uansett

• I can't advise you either way

• it was wrong either way

every which way (amer.) alle veier

• the papers flew every which way

alle midler, alle måter

• we tried every which way

fall somebody's way komme noen til del, komme noen til gode

feel one's way forsøke seg frem, føle seg for\/frem

fight one's way ( også overført) kjempe seg frem, slå seg gjennom, slå seg frem, bryte seg vei

• he fought his way through the crowd

• she fought her way back to life

find a\/some way ( overført) finne (på) en utvei, finne en løsning, finne på noe

fumble one's way famle seg frem, famle etter veien

get into the way of venne seg til, sette seg inn i

• it's easy once you get into the way of it

• he got into the way of living beyond his means

get one's way få viljen sin

get one's way with (få lov til å) ha sex med

get out of someone's way ( også overført) holde seg unna noen, ikke stå i veien for noen

• she was angry with me, so I got out of her way

get something out of the way bli kvitt noe, kvitte seg med noe, rydde noe av veien

• they got the problem out of the way

get under way komme i gang, få i gang ( sjøfart) komme i sig

go a great way with somebody bety mye for noen ha stor innflytelse hos noen

go all the way løpe linen ut, ta steget fullt ut samtykke helt og holdent ( hverdagslig) ha sex (med noen)

go a long way eller go a great way eller go far ( også overført) gå langt rekke langt, være drøy bidra sterkt

• this will go a long way in overcoming the difficulties

• it'll go a long way to help the area

go a long way round gå en skikkelig omvei

go\/take one's own way ( overført) gå sin egen vei, handle etter eget hode

go one's way ( litterært) gå sin vei

go out of one's way ta en omvei, gjøre en avstikker

• I hope it won't take you out of your way

( overført) gjøre seg ekstra besvær, virkelig anstrenge seg

• he went out of his way to help me

• he went out of his way to be rude

go over in a big way slå voldsomt an, gjøre enorm suksess

go someone's way gå bra for noen, gå i noens favør

• everything went my way last year

gå samme vei som noen

• are you going my way?

go the right way about it gripe saken riktig an, begynne i riktig ende

go the right way to work gripe saken riktig an

go the way of all flesh eller go the way of all the earth eller go the way of nature gå all kjødets gang, vandre heden, forgå, gå til grunne, dø

have a way of ha en tendens til å, pleie å

• he has a way of interrupting people

have a way with something\/someone ha et (godt) lag med noe\/noen, ha tekke

• she has a way with horses

• he has a way with children

• he has a way with women

have (it) one's own way eller have one's way få det som man vil, bestemme selv, få viljen sin

• have it your own way!

• let him have his own way

• if I had my way...

• let it have its way

have it both ways få både i pose og sekk

• you can't have it both ways

have way on ( sjøfart) ha (god) fart

hold\/keep one's way gå på, fortsette

in all ways på alle vis, i alle henseender, på alle (mulige) måter

in any way på noe vis

• can I help you in any way?

på en hvilken som helst måte

in a way på sett og vis, på en måte

• in a way I feel quite lucky

in a small way i liten skala\/målestokk

in no way ikke i det hele tatt, på ingen måte

• it's in no way inferior

in one way på sett og vis, på en måte

in some ways på sett og vis, på en måte

in the way i veien ( gammeldags) i nærheten

in the way of ( overført) i form av, med hensyn til, av

• everything there was in the way of food

• what shall we give her in the way of a present?

• something in the way of that

in this way på denne måten

it cuts both ways ( overført) det er på både godt og vondt, det er et tveegget sverd, det går i begge retninger, det slår begge veier

keep out of someone's way ( overført) gå ut av veien for noen, holde seg ute av veien for noen, holde seg unna noen

know one's way about kjenne til veiene, være bra orientert kunne klare seg ha rede på saker og ting

lead the way (gå foran og) vise veien

learn (something) the hard way arbeide seg opp fra bunnen, lære (noe) av erfaring, måtte slite for noe

light somebody the way ( gammeldags) lyse veien for noen

a little goes a long way det skal ikke så mye til, det er drøyt

live in a large\/small way leve flott\/enkelt

• with her salary they can afford to live in a large way

the longest way round is the nearest way home den korteste veien er ikke alltid den raskeste

look the other way eller look another way se en annen vei, se bort, vende seg bort

lose the\/one's way gå (seg) vill, kjøre (seg) bort

lose way ( sjøfart) miste fart

make one's own way slå seg frem på egen hånd

make one's way ( også overført) bane seg frem, ta seg frem, komme seg frem

• he made his way through the crowd

• she has made her way in the world

make way gi plass, gå ut av veien, flytte seg ( sjøfart) gjøre fart, få fart

make way for gi plass til, gå ut av veien for, flytte seg for

navigate one's way manøvrere seg (frem)

not by a long way ikke på langt nær

• he is not the best solicitor in town, not by a long way

not know which way to turn ikke vite hva man skal ta seg til, ikke vite hvor man skal ta veien, ikke vite verken ut eller inn

• when I lost my job last year, I didn't know which way to turn

no two ways about it ingen tvil om den saken

• there are no two ways about it

no way! ( hverdagslig) aldri i livet! det er ikke sant!, du tuller!

one way or another\/the other eller some way or other på en eller annen måte, på ett eller annet vis

• he will succeed one way or another

the other way (a)round eller the other way about omvendt, tvert om

• Adam didn't kiss Sue. It was the other way round. She kissed Adam.

out of the way bort, unna, utenfor rekkevidde

• it's out of the way now

• you keep out of the way

avsides uvanlig, original (amer.) upassende, malplassert

over the way på den andre siden (av gaten), midt i mot

pay one's (own) way betale for seg, gjøre opp for seg være lønnsom, bære seg

push one's way trenge seg frem ( overført) slå seg frem, albue seg frem

put oneself out of the way (for somebody) gjøre seg umak (for noens skyld), anstrenge seg (for noens skyld)

put somebody in the way of something skaffe noen noe, hjelpe noen med noe, gi noen sjansen til noe

• I'll put you in the way of a good job

put somebody out of the way bli kvitt noen, kvitte seg med noen, rydde noen av veien

• she put him out of the way

put something in the way of someone\/something ( også overført) legge hindringer i noens vei, forhindre noe

• I know I put something in the way of Sam's career opportunities when I refused to promote him

see somebody on his\/her way følge noen (på veien), følge noen ut

set\/put somebody on his\/her way følge noen et stykke på vei(en)

stand in somebody's way ( også overført) stå i veien for noen, blokkere noen

start someone on the way hjelpe noen i gang (med noe), følge noen et stykke på vei(en)

• it was getting dark, so he started me on the way

take one's way ta veien, begi seg

that's the way it is sånn er livet, slik er det bare

this way and that hit og dit

thumb one's way reise på tommelen, haike

up someone's way ( hverdagslig) oppe hos noen, hjemme hos noen, i noens trakter

• they rarely come up our way

way! eller yes way! (slang, som svar på uttrykket no way!) jeg tuller ikke!, det er sant!

way in inngang, vei inn

way of life livsstil, livsførsel, levesett

• the American way of life is at stake

way of living levesett, levemåte

the way of the Cross ( religion) Via dolorosa (veien Jesus gikk til Golgata der han ble korsfestet) forklaring: billedserie med fjorten stasjoner som skildrer Via dolorosa ( overført) en kristens lidelse og selvoppofrelse

way out utgang, vei ut

• which is the way out?

( overført) utvei

ways se ➢ ways

ways and means pengemidler, ressurser ( parlamentarisk) måte (å skaffe seg penger på)

way to go! (amer., hverdagslig) bra gjort!, kjempebra!, slik skal det gjøres!, sånn ja!

whichever way you look at it hvordan man enn ser på det, hvordan man enn snur og vender på det

work one's way arbeide seg frem, bane seg vei

• they worked their way through the jungle

work one's way into something trykke\/presse seg inn i noe

• he worked his way into the tiny car

work one's way up arbeide seg opp, gjøre karriere

the wrong way round feil vei, bak frem

• the little girl put her hat on the wrong way round

adv. \/weɪ\/ eller away

1) langt, høyt, veldig

• we met way back in the eighties

• it's way over my head

• it went way up

2) (amer.) altfor

• he was driving way too fast

the way ( irsk) slik at, sånn at, for å

• I left early the way I would avoid the traffic

way above ( også overført) skyhøyt over, langt over

• your demands are way above what I can accept

way back when ( hverdagslig) (for) lenge, lenge siden

• I remember her from school, but that was way back when

way cool! råbra!

• the bike is way cool!

one [wʌn]

1. adjective

   a. (number) un, une

• I've got one brother and one sister j'ai un frère et une sœur

• she is one year old elle a un an

• one hundred and twenty cent vingt

• twenty-one cows vingt et une vaches

• it's one o'clock il est une heure

• one day un jour

• one hot summer afternoon she... par un chaud après-midi d'été, elle...

• that's one way of doing it c'est une façon de le faire

• one or two changes une ou deux modifications

► one... the other

• one girl was French, the other was Swiss une des filles était française, l'autre était suisse

• the sea is on one side, the mountains on the other d'un côté, il y a la mer, de l'autre les montagnes► one thing ( = something that)

one thing I'd like to know is where he got the money ce que j'aimerais savoir, c'est d'où lui vient l'argent

• if there's one thing I can't stand it's... s'il y a une chose que je ne supporte pas, c'est...► one person ( = somebody that)

one person I hate is Roy s'il y a quelqu'un que je déteste, c'est Roy

   b. ( = a single) un seul

• with one voice d'une seule voix

• the one man/woman who could do it le seul/la seule qui puisse le faire

► one and only

• my one and only pleasure mon seul et unique plaisir

• the one and only Charlie Chaplin! le seul, l'unique Charlot !

   c. ( = same) même

• they all went in the one car ils y sont tous allés dans la même voiture

• it's one and the same thing c'est la même chose

2. noun

un (e) m(f)

• one, two, three un, deux, trois

• twenty-one vingt et un

• one by one un par un

• chapter one chapitre un

• in ones and twos par petits groupes

• he's president and secretary all in one il est à la fois président et secrétaire général

• I for one don't believe it pour ma part, je ne le crois pas

• the crowd rose as one ils se sont tous levés comme un seul homme

• to get one up (inf) prendre l'avantage

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► When one is in contrast to others, it is translated by l'un(e).

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• one after the other l'un après l'autre

• you can't have one without the other on ne peut pas avoir l'un sans l'autre

► one of them ( = male) l'un d'eux ; ( = female) l'une d'entre elles ; ( = thing) l'un (e)

• he looked at his cards and discarded one of them il a regardé ses cartes et en a jeté une

• any one of them n'importe lequel (or laquelle)

3. pronoun

   a. un (e)

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Note the use of en in French when one means one of these.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• would you like one? en voulez-vous un(e) ?

• he's one of my best friends c'est un de mes meilleurs amis

• she's one of my best friends c'est une de mes meilleures amies

• he's one of us il est des nôtres

• he's a teacher and wants me to be one too il est professeur et veux que je le devienne aussi

• the problem is one of money c'est une question d'argent

• he's not one to agree to that sort of thing il n'est pas du genre à accepter ce genre de choses

• I'm not much of a one for sweets (inf) je n'aime pas trop les bonbons

► adjective + one

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► one is not translated.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• that's a difficult one! ( = question) ça c'est difficile !

• he's a clever one c'est un malin

• the little ones les petits

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► The article and adjective in French are masculine or feminine, depending on the noun referred to.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• I'd like a big one ( = glass) j'en voudrais un grand

• I'd like the big one ( = slice) je voudrais la grosse

► the one + clause, phrase

• the one who or that... celui qui (or celle qui)...

• the one on the floor celui (or celle) qui est par terre

• he's the one with brown hair c'est celui qui a les cheveux bruns

• is this the one you wanted? c'est bien celui-ci (or celle-ci) que vous vouliez ?► one another l'un (e) l'autre

• separated from one another séparé(e)s l'un(e) de l'autre

• they love one another ils s'aiment

• we write to one another often nous nous écrivons souvent

   b. (impersonal subject) on

• one never knows on ne sait jamais

• shares can bring one an additional income on peut compléter ses revenus avec des actions

4. compounds

► one-armed bandit (inf) noun machine f à sous

► one-day adjective [seminar, course] d'une journée

► one-dimensional adjective unidimensionnel ; [character] carré

► one-handed adverb d'une (seule) main

► one-legged adjective unijambiste

► one-liner noun ( = joke) bon mot m

► one-man adjective [business] individuel ; [canoe] monoplace

► one-man band noun homme-orchestre m

• his company is a one-man band (inf) il fait marcher l'affaire tout seul ► one-man show noun [of performer] spectacle m solo, one-man show m

► one-night stand noun (sex) liaison f sans lendemain

► one-off (inf) (British) adjective unique noun

• it's a one-off (object) il n'y en a qu'un comme ça ; (event) ça ne va pas se reproduire ► one-on-one, one-one (US) adjective= one-to-one

► one-parent family noun famille f monoparentale

► one-party system noun système m à parti unique

► one-piece swimsuit maillot m une pièce

► one-shot (inf) adjective

(US) = one-off

► one-sided adjective [decision] unilatéral ; [contest, game] inégal ; [judgement, account] partial

► one-size adjective taille unique inv

► one-time adjective ancien before n

► one-to-one, one-on-one, one-one (US) adjective [conversation] en tête-à-tête ; [training, counselling] individuel

• to have a one-to-one meeting with sb voir qn en tête-à-tête

• one-to-one tuition leçons fpl particulières ► one-track adjective

• to have a one-track mind n'avoir qu'une idée en tête ► one-upmanship (inf) noun art m de faire mieux que les autres

► one-way adjective [street] à sens unique ; [friendship] non partagé

• one-way trip aller m simple

• a one-way ticket un aller simple

• it's a one-way ticket to disaster (inf) c'est la catastrophe assurée ► one-woman adjective [business] individuel

* * *

1) ( single) un/une

2) (unique, sole) seul

3) ( same) même

4) ( for emphasis)

1) ( indefinite) un/une m/f

2) ( impersonal) ( as subject) on; ( as object) vous

3) ( referring to specific person)

4) ( demonstrative)

5) ( in knitting)

6) ( in currency)

7) (colloq) ( drink)

8) (colloq) ( joke)

9) (colloq) ( blow)

10) (colloq) (question, problem)

1) ( number) un m; ( referring to feminine) une f

2) ( person)

as one adverbial phrase [rise] comme un seul homme; [shout, reply] tous ensemble

one by one adverbial phrase [pick up, wash] un par un/une par une

••

have [hæv]

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. auxiliary verb

2. modal verb

3. transitive verb

4. noun

5. Phrasal Verbs

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► 3rd pers sg pres has, pret, ptp had

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► When have is part of a set combination, eg have a look, have a good time, look up the noun.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. auxiliary verb

   a. avoir

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► avoir is the auxiliary used with most verbs to form past tenses. For important exceptions see below.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• I have eaten j'ai mangé

• I had eaten j'avais mangé

• haven't you grown! comme tu as grandi !

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Note the agreement of the past participle with the preceding direct object.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• I haven't seen her je ne l'ai pas vue

• I hadn't seen him je ne l'avais pas vu

• if I had seen her I would have spoken to her si je l'avais vue, je lui aurais parlé

• having seen them les ayant vus

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► When describing uncompleted states or actions, French generally uses the present and imperfect where English uses the perfect and past perfect.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• I have lived or have been living here for 10 years/since January j'habite ici depuis 10 ans/depuis janvier

• I had lived or had been living there for 10 years j'habitais là depuis 10 ans

► to have just... venir de...

• I have just seen him je viens de le voir

• I had just spoken to him je venais de lui parler

   b. être

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► être is the auxiliary used with all reflexives, and the following verbs when used intransitively: aller, arriver, descendre, devenir, entrer, monter, mourir, naître, partir, passer, rentrer, rester, retourner, revenir, sortir, tomber, venir.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• I have gone je suis allé

• I've made a mistake je me suis trompé

• I had gone j'étais allé

• I had made a mistake je m'étais trompé

   c. (in tag questions seeking confirmation) n'est-ce pas

• you've seen her, haven't you? vous l'avez vue, n'est-ce pas ?

• he hasn't told anyone, has he? il n'en a parlé à personne, n'est-ce pas ?

   d. (in tag responses) he's got a new job -- oh has he? il a un nouveau travail -- ah bon ?

• you've dropped your book -- so I have! vous avez laissé tomber votre livre -- en effet !

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► (mais) si or (mais) non are used to contradict.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• you haven't seen her -- yes I have! vous ne l'avez pas vue -- (mais) si !

• you've made a mistake -- no I haven't! vous vous êtes trompé -- mais non !

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► oui or non are often sufficient when answering questions.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• have you met him? -- yes I have est-ce que tu l'as rencontré ? -- oui

• has he arrived? -- no he hasn't est-ce qu'il est arrivé ? -- non

   e. (avoiding repetition of verb) have you ever been there? if you have... y êtes-vous déjà allé ? si oui,...

• have you tried it? if you haven't... est-ce que vous avez goûté ça ? si vous ne l'avez pas fait,...

2. modal verb

► to have to + infinitive devoir falloir

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► falloir is always used in the third person singular, in an impersonal construction. Note that falloir que is always followed by the subjunctive.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• they have to work hard ils doivent travailler dur il faut qu'ils travaillent dur

• they had to work hard ils ont dû travailler dur il a fallu qu'ils travaillent dur

• you're going to have to work hard! tu vas devoir travailler dur ! il va falloir que tu travailles dur !

• I'll have to leave now or I'll miss the train il faut que je parte, sinon je vais rater mon train

• he had to pay all the money back il a dû tout rembourser

• don't you have to get permission? est-ce qu'on ne doit pas demander la permission ?

• do you have to go now? est-ce que vous devez partir tout de suite ?

• we've had to work late twice this week nous avons dû rester travailler tard deux fois cette semaine

• we'll have to find an alternative nous allons devoir trouver une autre solution

• the locks will have to be changed il va falloir changer les serrures

• what kind of equipment would you have to have? quel type de matériel vous faudrait-il ?

• it has to be the biggest scandal this year c'est sans aucun doute le plus gros scandale de l'année

• it still has to be proved ça reste à prouver

• do you have to make such a noise? tu ne pourrais pas faire un peu moins de bruit ?

► don't/doesn't have to + infinitive

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Note that falloir and devoir are not used.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

• he doesn't have to work il n'a pas besoin de travailler

• you didn't have to tell her! tu n'avais pas besoin de le lui dire !

• it's nice not to have to work on Saturdays c'est agréable de ne pas avoir à travailler le samedi

• I don't have to do it je ne suis pas obligé or forcé de le faire

3. transitive verb

   a. avoir

• I have or I've got three books j'ai trois livres

• have you got a suitcase? avez-vous une valise ?

• she has blue eyes elle a les yeux bleus

• have you got this jumper in black? est-ce que vous avez ce pull en noir ?

• I haven't any more je n'en ai plus

• I have got nothing to do je n'ai rien à faire

• I've got a headache j'ai mal à la tête

• I had my camera ready j'avais mon appareil tout prêt

• to have a child avoir un enfant

• she is having a baby in April elle va avoir un bébé en avril

• our cat has had kittens notre chatte a eu des petits

• I'll have everything ready je veillerai à ce que tout soit prêt

   b. ( = eat, drink, take) he had an egg for breakfast il a mangé un œuf au petit déjeuner

• I'll just have a sandwich je vais juste prendre un sandwich

• have some more reprends-en

• shall we have a coffee? on prend un café ?

• to have tea with sb prendre le thé avec qn

• I've had a couple of aspirins j'ai pris deux aspirines

► will you have...? (in offers)

will you have tea or coffee? vous prendrez du thé ou du café ?

   c. ( = spend) passer

• what sort of day have you had? est-ce que tu as passé une bonne journée ?

• to have a pleasant evening passer une bonne soirée

   d. ( = smoke) fumer

• he had a cigarette il a fumé une cigarette

   e. ( = catch) tenir

• he had me by the throat il me tenait à la gorge

• I've got him where I want him! (inf) je le tiens !

• to be had (inf) ( = taken in) se faire avoir

• you've been had tu t'es fait avoir (inf)

   f. (set structures)

► to let sb have ( = give) donner à qn

• let me have your address donnez-moi votre adresse

• I'll let you have it for $100 je vous le cède pour 100 dollars► must have or have to have

• I must have £50 at once il me faut 50 livres immédiatement

• I must or have to have them by this afternoon il me les faut pour cet après-midi► won't have ( = refuse to accept)

I won't have this nonsense! je ne tolérerai pas ces enfantillages !

• I won't have it! je ne tolérerai pas ça !

• I won't have him risking his neck on that motorbike je ne veux pas qu'il risque sa vie sur cette moto► would have ( = wish)

what would you have me do? que voulez-vous que je fasse ?

• I would have you know that... sachez que...► to have sth done [+ service] faire faire qch

• to have sth mended faire réparer qch

• to have one's hair cut se faire couper les cheveux

• I've had the brakes checked j'ai fait vérifier les freins

• he had his car stolen il s'est fait voler sa voiture

• he had his worst fears confirmed ses pires craintes se sont réalisées► to have sb do sth faire faire qch à qn

• I had him clean the car je lui ai fait nettoyer la voiture

• she soon had them all reading and writing elle a réussi très rapidement à leur apprendre à lire et à écrire► had better ( = should)

I had better go now il vaut mieux que j'y aille

• you'd better not tell him that! tu ferais mieux de ne pas lui dire ça !► to have had it (inf)

I've had it ( = am done for) je suis fichu (inf)

• I've had it up to here j'en ai marre ! (inf)► to have to do with

• I have nothing to do with it je n'y suis pour rien

• that has nothing to do with it ça n'a rien à voir

4. noun

• the haves and the have-nots les riches mpl et les pauvres mpl

5. Phrasal Verbs

► have in separable transitive verb

   a. faire venir

• we'll have them in and discuss it nous allons les faire venir pour en discuter

   b. to have it in for sb (inf) avoir une dent contre qn

   c. to have it in one en être capable

• she has got it in her elle en est capable► have off separable transitive verb

(British)

to have it off with sb (inf!) s'envoyer (inf !) qn► have on separable transitive verb

   a. [+ clothes] porter

• he had nothing on il était tout nu

   b. (British = have planned) I've got so much on this week that... j'ai tant de choses à faire cette semaine que...

• I've got nothing on this evening je suis libre ce soir

   c. (British = tease) (inf) faire marcher (inf)

   d. Richard has nothing on him! (inf) Richard ne lui arrive pas à la cheville !

• the police have nothing on me (inf) la police n'a pas de preuve contre moi► have out separable transitive verb

   a. to have a tooth out se faire arracher une dent

   b. to have it out with sb s'expliquer avec qn► have round separable transitive verb

[+ friends, neighbours] inviter

► have up separable transitive verb

• to be had up passer en jugement ( for doing sth pour avoir fait qch)

* * *

transitive verb ( uses not covered in NOTE)

1) ( possess) avoir

2) ( consume) prendre

3) ( want) vouloir, prendre

4) (receive, get) recevoir [letter, information]

5) ( hold) faire [party, celebration]; tenir [meeting]; organiser [competition, ballot, exhibition]; avoir [conversation]; mener [enquiry]

6) (exert, exhibit) avoir [effect, influence]; avoir [courage, courtesy] ( to do de faire)

7) ( spend) passer

8) ( be provided with) (also have got)

9) (undergo, suffer) avoir

10) ( cause to be done)

11) ( cause to become)

12) ( allow) tolérer

13) ( physically hold) tenir

14) ( give birth to) [woman] avoir [child]; [animal] mettre bas, avoir [young]

15) ( as impersonal verb)

16) ( puzzle)

17) ( have at one's mercy) (also have got)

1) ( must)

2) ( need to)

3) ( for emphasis)

1) gen avoir; ( with movement and reflexive verbs) être

2) ( in tag questions etc)

having auxiliary verb

1) ( in time clauses)

2) (because, since)

•

- have around

- have back

- have in

- have on

- have over

- have up

••

have ⇒ Usage note: have,

A vtr ( uses not covered in NOTE)

1 ( possess) avoir ; she has a dog elle a un chien ;

2 ( consume) prendre ; to have a sandwich manger un sandwich ; to have a whisky boire un whisky ; to have a cigarette fumer une cigarette ; to have breakfast prendre le petit déjeuner ; to have dinner dîner ; to have lunch déjeuner ; he had a sandwich for lunch il a mangé un sandwich au déjeuner ; I had some more cake j'ai repris du gâteau ;

3 ( want) vouloir, prendre ; I'll have tea please je voudrais du thé s'il vous plaît ; what will you have? qu'est-ce que vous prendrez or voulez? ; she won't have him back elle ne veut plus de lui ; I offered her £5, but she wouldn't have it je lui ai offert cinq livres sterling, mais elle les a refusées ; I wouldn't have it any other way ça me convient comme ça ; I wouldn't have him/her any other way c'est comme ça que je l'aime ;

4 (receive, get) recevoir [letter, parcel, information] ; I've had no news from him je n'ai pas eu de nouvelles de lui ; I must have the information/some money soon il me faut l'information/de l'argent bientôt ; I must have the document by 4 o'clock il faut que j'aie le document avant 4 heures ; to let sb have sth donner qch à qn ;

5 ( hold) faire [party, celebration] ; tenir [meeting] ; organiser [competition, ballot, exhibition] ; avoir [conversation] ; célébrer [church service] ; mener [enquiry] ; passer [interview] ;

6 (exert, exhibit) avoir [effect, influence] ; avoir [courage, nerve, impudence, courtesy] (to do de faire) ;

7 ( spend) passer ; to have a nice day/evening passer une journée/soirée agréable ; to have a good time bien s'amuser ; to have a hard ou bad time avoir des moments difficiles ; to have a good vacation/a day at the beach passer de bonnes vacances/une journée à la plage ;

8 ( be provided with) ( also have got) to have sth to do avoir qch à faire ; I have ou I've got some clothes to wash j'ai des vêtements à laver ; I have ou I've got letters to write j'au du courrier à faire ; I have ou I've got a lot of work to do j'ai beaucoup de travail ;

9 (undergo, suffer) avoir ; to have (the) flu/measles avoir la grippe/la rougeole ; to have (a) toothache/a headache avoir mal aux dents/mal à la tête ; to have an accident/a heart attack avoir un accident/une crise cardiaque ; to have a shock subir un choc ; he had his car/watch stolen il s'est fait voler sa voiture/montre, on lui a volé sa voiture/montre ; she has had her windows broken on lui a cassé ses fenêtres ; they like having stories read to them ils aiment qu'on leur lise des histoires ; I have ou I've got a student coming in five minutes j'ai un élève qui arrive dans cinq minutes ;

10 ( cause to be done) to have sth done faire faire qch ; to have the house painted/the washing-machine installed faire peindre la maison/installer la machine à laver ; to have one's hair cut se faire couper les cheveux ; to have an injection/a dental check-up/a manicure se faire faire une piqûre/un contrôle des dents/une manucure ; to have sb do sth faire faire qch à qn ; she had him close the door/wait in the corridor elle lui a fait fermer la porte/attendre dans le couloir ; they would have us believe that ils voudraient nous faire croire que ; I would have you know/say that je voudrais que vous sachiez/disiez que ; to have sb doing faire faire qn ; he had them laughing/crying il les a fait rire/pleurer ; she had them digging the garden/writing poetry elle leur a fait bêcher le jardin/écrire des poèmes ;

11 ( cause to become) he had his revolver/camera ready il avait son revolver/appareil photo prêt ; we'll soon have everything ready/clean nous aurons bientôt fini de tout préparer/nettoyer ; she had the car in pieces in the garage elle avait démonté la voiture dans le garage ; if you're not careful you'll have that table/that glass over si tu ne fais pas attention tu vas renverser la table/le verre ; she had them completely baffled elle les a complètement déroutés ; I had it finished by 5 o'clock je l'avais fini avant 5 heures ;

12 ( allow) ( gén au négatif) tolérer ; I won't have this kind of behaviour! je ne tolérerai pas ce comportement! ; I won't have it! ça ne va pas se passer comme ça! ; I won't have this any more! je n'en supporterai pas davantage! ; I won't have them exploit him je ne tolérerai pas qu'ils l'exploitent ; I won't have him hurt je ne laisserai personne le blesser ; we can't have them staying in a hotel on ne peut pas les laisser aller à l'hôtel ;

13 ( physically hold) tenir ; she had the glass in her hand elle tenait le verre dans la main ; she had him by the throat/by the arm elle le tenait à la gorge/par le bras ; he had his hands over his eyes il avait les mains sur les yeux ; to have one's back to sb tourner le dos à qn ;

14 ( give birth to) [woman] avoir [child] ; [animal] mettre bas, avoir [young] ; has she had it yet? est-ce qu'elle a accouché? ; she's having a baby (in May) elle va avoir un enfant (en mai) ;

15 ( as impersonal verb) over here, we have a painting by Picasso ici vous avez un tableau de Picasso ; what we have here is a small group of extremists ce à quoi nous avons affaire ici, est un petit groupe d'extrémistes ; on the one hand you have the victims of crime and on the other… d'un côté il y a les victimes des crimes, et de l'autre… ;

16 ( puzzle) ( also have got) you have ou you've got me there! là tu me poses une colle! ;

17 ( have at one's mercy) ( also have got) I've got you/him now! maintenant je te/le tiens! ; I'll have you! je vais te montrer! ;

18 ○ ( have sex with) se faire ◑ [person].

B modal aux

1 ( must) I have to leave now je dois partir maintenant, il faut que je parte maintenant ;

2 ( need to) you don't have to ou you haven't got to leave so early tu n'as pas besoin de or tu n'es pas obligé de partir si tôt ; why did this have to happen? pourquoi fallait-il que ça arrive? ; did you have to spend so much money? tu avais vraiment besoin de dépenser autant d'argent?, est-ce qu'il fallait vraiment que tu dépenses autant d'argent? ; something had to be done il fallait faire quelque chose ;

3 ( for emphasis) this has to be the most difficult decision I've ever made c'est sans doute la décision la plus difficile que j'aie jamais eu à prendre.

C aux

1 gen avoir ; ( with movement and reflexive verbs) être ; she has lost her bag elle a perdu son sac ; she has already left/arrived elle est déjà partie/arrivée ; she has hurt herself elle s'est blessée ; she has washed her hands elle s'est lavé les mains ; have you seen her? l'as-tu vue?, est-ce que tu l'as vue? ; we haven't lost them nous ne les avons pas perdus ;

2 ( in tag questions etc) you've seen the film, haven't you? tu as vu le film, n'est-ce pas? ; you haven't seen the film, have you? tu n'as pas vu le film? ; you haven't seen my bag, have you? tu n'as pas vu mon sac, par hasard? ; ‘he's already left’-‘has he indeed!’ ‘il est déjà parti’-‘vraiment!’ ; ‘you've never met him’-‘yes I have!’ ‘tu ne l'as jamais rencontré’-‘mais si!’

D having aux

1 ( in time clauses) having finished his breakfast, he went out après avoir fini son petit déjeuner, il est sorti ; having said he'd be there early, he arrived late après avoir dit or alors qu'il avait dit qu'il viendrait tôt, il est arrivé en retard ;

2 (because, since) having already won twice, he's a great favourite comme il a déjà gagné deux fois, c'est un grand favori ; having lost money before, he was reluctant to invest in a new project ayant déjà perdu de l'argent or comme il avait déjà perdu de l'argent, il hésitait à investir dans un nouveau projet.

to have done with sth en finir avec qch ; this car/TV has had it ○ cette voiture/télé est foutue ○ ; when your father finds out, you've had it ○ ! ( in trouble) quand ton père saura, ça va être ta fête ○ ! ; I can't do any more, I've had it ○ ! ( tired) je n'en peux plus, je suis crevé ○ ! ; I've had it (up to here) ○ j'en ai marre ○ ; I've had it (up to here) with him/my job ○ j'en ai marre de ce type/mon travail ○ ; to have it in for sb ○ avoir qn dans le collimateur ○ ; she has/doesn't have it in her to do elle est capable/incapable de faire ; he will have it that il soutient que ; he won't have it that il n'admet pas que ; I've got it! je sais! ; let's be having you! hum à nous deux! ; and the ayes/noes have it les oui/non l'emportent, les voix pour/contre l'emportent ; to have it off ou away with sb ◑ GB s'envoyer en l'air avec qn ◑ ; the haves and the have-nots les riches et les pauvres ; …and what have you …etc ; there is no milk/there are no houses to be had on ne trouve pas de lait/de maisons ; are there any more to be had? est- ce qu'on en trouve encore? ; these are the best spectacles to be had ce sont les meilleures lunettes qu'on puisse trouver.

■ have around US = have over, have round.

■ have back:

▶ have [sth] back, have back [sth] ( have returned) you can have it back tomorrow je te le rendrai demain ; when can I have my car/my money back? quand est-ce que tu me rends ma voiture/mon argent?

■ have down:

▶ have [sb] down inviter [person] ; to have sb down for the weekend inviter qn à passer le weekend à la maison.

■ have in:

▶ have [sb] in ( also have got) faire venir [doctor, priest] ; faire entrer [employee, neighbour] ; we've got decorators in at the moment en ce moment nous avons des décorateurs à la maison.

■ have on:

▶ have [sth] on, have on [sth] ( also have got) ( be wearing) porter [coat, skirt etc] ; to have nothing on ne rien avoir sur soi ;

▶ have [sth] on ( be busy doing) avoir [qch] de prévu ; have you got anything on this evening? avez-vous quelque chose de prévu ce soir? ; I've got a lot on next week j'ai beaucoup de choses prévues la semaine prochaine ;

▶ have [sb] on ○ ( tease) faire marcher ○ [person] ;

▶ have sth on sb ( have evidence about) avoir des preuves contre qn ; the police have got nothing on me la police n'a aucune preuve contre moi.

■ have out:

▶ have [sth] out se faire enlever or arracher [tooth] ; to have one's appendix out se faire opérer de l'appendicite ; to have it out with sb s'expliquer avec qn.

■ have over, have round:

▶ have [sb] over inviter [person] ; to have sb over for the evening inviter qn à passer la soirée chez soi.

■ have up ○:

▶ to be had up être jugé (for pour).

A a. num. card. e a. indef.

1 un, uno: one million, un milione; a hundred and one, cento uno; one pound eleven, ( un tempo) una sterlina e undici scellini; ( ora) una sterlina e undici penny; forty-one, quarantuno; one in ten, uno su dieci; one day only, soltanto un giorno; One is my lucky number, l'uno è il mio numero fortunato; I'll stay one night, mi fermo per una notte; a one-metre rise in sea level, un aumento del livello del mare di un metro; To read a foreign language is one thing; to speak it is another, leggere una lingua straniera è una cosa; parlarla, un'altra; from one end of the street to the other, da un capo all'altro della strada; Only one soldier out of a hundred is a graduate, solo un soldato su cento è laureato

2 solo; unico; stesso: I have one friend here, ho un solo amico qui; We all gave one answer, demmo tutti la stessa risposta; That's the one way to do it, questo è l'unico modo di farlo; No one man could do it, nessuno potrebbe farlo da solo

3 ( talora) primo: «Iliad», book one, l'«Iliade», libro primo

B n.

1 uno; numero uno: Write down a one, scrivi un uno!; Half of two is one, uno è la metà di due

2 un anno ( di età): His son is one, suo figlio ha un anno; a one-year-old, un bambino (o una bambina) di un anno

3 l'una ( ora): at one o'clock, all'una; half ( past) one, l'una e mezza

4 (fam. ingl.) bel tipo; birbante; birbantello, birba; bricconcello: Oh, you are a one!, sei proprio un bel tipo!; va là che la sai lunga!

5 (filos.) – the One, l'Uno; il Principio Primo; l'Assoluto

C pron. indef.

1 uno, una; un certo, una certa: One came running, uno è venuto correndo; one of these days, uno di questi giorni; un giorno o l'altro; one of the richest women in Italy, una delle donne più ricche d'Italia; I bought the house from one Mr Jones, comprai la casa da un certo (signor) Jones

2 (costruzione impers.) uno; si: One has to do one's best, si deve fare del proprio meglio NOTA D'USO: - you o one?-

D pron. dimostr.

1 quello, quella: I don't want the black pencil; I want the red one, non voglio la matita nera; voglio quella rossa; I prefer large ones, preferisco quelli grandi

2 (idiom.) this one or that one, questo o quello; Which one do you prefer?, quale ( di questi, di quelli) preferisci?; I don't want these; I'd like the ones over there, non voglio questi; vorrei quelli laggiù; His father was a doctor and he wants to be one too, suo padre era medico e anche lui vuole diventarlo; He worked like one possessed, lavorava come un ossesso

● the one about, quella ( la barzelletta) di (o su): Have you heard the one about the parrot and the cat?, la sai quella del pappagallo e del gatto? □ (relig.) the One above (o the Holy One), l'Essere Supremo; Dio □ one after another, l'uno dopo l'altro □ ( sport) one all, ( calcio, ecc.) uno a uno; ( tennis) uno pari □ one and all, tutti; tutti quanti □ (enfat.) one and the same, identico; uguale; medesimo □ one another (pron. recipr.), l'un l'altro; tra di noi (o voi, loro); reciprocamente: Love one another, amatevi (l'un l'altro) NOTA D'USO: - each other o one another?- □ one-armed, monco; con un braccio solo □ (fig. fam.) one-armed bandit, macchina mangiasoldi; slot machine □ (fam. USA) one bagger = one-base hit ► sotto □ ( baseball) one-base hit, battuta che consente di raggiungere la prima base □ one by one, a uno a uno; uno per uno; uno alla volta □ (naut., tur.) one-class liner, piroscafo a classe unica □ ( ciclismo) one-day race, corsa in linea; gara in linea □ one-dimensional, (mat.) unidimensionale; (fig.) noioso, tedioso □ (mat.) one-dimensionality, unidimensionalità □ one-directional, unidirezionale □ to be one down, avere fatto un punto in meno; (fig.) essere in (posizione di) svantaggio; ( sport) essere sotto (o in svantaggio) di un gol (di un canestro, ecc.) □ one-eyed, che ha un occhio solo, guercio, monocolo; (fig.) parziale, prevenuto, miope (fig.) □ ( pallavolo) one-foot takeoff, stacco su un piede solo □ ( calcio, ecc.) one-footed player, giocatore ‘unipiede’ ( che usa solo il destro o il sinistro) □ one-hand, eseguito con una mano sola: ( pallavolo) one-hand dig, recupero con una mano sola; ( basket, ecc.) one-hand pass, passaggio con una mano; one-hand shot, tiro con una mano sola □ one-handed, che ha una mano sola, monco; eseguito con una mano sola: one-horse, tirato da un solo cavallo, a un cavallo; (fig.) antiquato, piccolo, provinciale; (fig., scherz.) male in arnese: a one-horse sleigh, una slitta trainata da un solo cavallo; a one-horse town, un piccolo paese insignificante □ a one-horse race, una corsa (un'elezione politica, ecc.) che ha già il vincitore; una gara già vinta in partenza □ (mat.) one hundred, cento; 100 □ ( atletica) the 110-metre hurdles, i centodieci a ostacoli □ ( nuoto) the 100-metre backstroke, i cento (metri) dorso □ ( atletica) the 100-metre dash, i cento metri; i cento □ ( atletica) 100-metre runner, centometrista; centista □ ( nuoto) 100-metre swimmer ( freestyle), centometrista; centista (stile libero) □ one-idea'd (o one-idead), fissato in un'idea; che ha una sola idea fissa in testa □ (fam.) one in the eye, delusione; smacco; scorno □ one in a million, (mat., stat.) uno su un milione; (fig.) (agg.) unico, eccezionale □ one-legged, che ha una gamba sola; mutilato d'una gamba; (fig.) difettoso, zoppicante □ ( USA) one-liner, battuta di spirito; spiritosaggine; freddura □ ( tennis) one love, uno a zero □ one-man, individuale, di un singolo, fatto da un solo uomo: (leg., fin.) one-man business (o company), azienda (o ditta) individuale; società autocratica (o unipersonale); one-man job, lavoro fatto da un uomo solo □ one-man band, suonatore ambulante che suona vari strumenti che porta addosso; (fig.) attività svolta per conto proprio, da solo □ one-man show, ( arte) (mostra) personale; (mus.) recital; (fig.) attività svolta per conto proprio, da solo □ (polit.) one man, one vote, ogni cittadino, un voto; il suffragio universale □ ( atletica) the one-mile run, il miglio □ a one-minute silence, un minuto di silenzio (o di raccoglimento) □ one-night stand, (teatr.) serata unica; (fam.) avventura (amorosa) di una notte sola; notte d'amore (fam.) □ one of a kind, unico □ one-off, (agg.) fatto in esemplare unico; unico, straordinario; (sost.) caso del tutto unico, risultato atipico; pezzo unico, modello esclusivo; artista (attore, giocatore, ecc.) straordinario, unico al mondo: a one-off performance, una rappresentazione (o esecuzione) straordinaria □ a one-off job, un lavoro su commissione □ (econ.) one-off production, produzione singola (o su commessa) □ (fam. USA) one-on-one, a confronto diretto, faccia a faccia, a tu per tu, a quattr'occhi □ ( sport) one-on-one defence, difesa a uomo □ one or two, uno o due; ( per estens.) pochi, pochissimi □ (demogr.) one-parent family, famiglia monoparentale □ (demogr.) one-person household, famiglia mononucleare; famiglia composta da una persona sola □ ( sport) a one-piece suit, una tuta monopezzo □ a one-piece swimsuit, un (costume da bagno) monopezzo □ (market.) one-price, a prezzo unico □ «One price» ( cartello), «Prezzi fissi» □ (fam. USA) one-shot = one-off ► sopra □ one-sided, unilaterale; (fig.) parziale; ineguale, impari: (stat.) one-sided test, test unilaterale; one-sided judgement, giudizio parziale; ( sport) one-sided match, incontro impari (o sbilanciato) □ one-sidedness, unilateralità; (fig.) parzialità; inegualità, l'essere impari □ (market.) one size ( fits all), misura unica ( di guanti di lana, ecc.) □ (tur.: di un albergo) one-star, a una stella □ (mus.) one-step, one-step ( ballo) □ one-stop, che fornisce beni e servizi correlati nello stesso luogo: one-stop shop, negozio o ufficio che fornisce tutto il necessario ( per un determinato scopo) □ (stat.) one-tailed test, test a una coda □ (mat.) one thousand, mille; 1000 □ (comput.) one-time password, password monouso □ (comput.) one-to-many, (relazione) uno a molti □ (mat., comput.) one to one, uno a uno; biunivocamente □ one-to-one, (mat., comput.) (relazione) uno a uno, biunivoca; (fig.) faccia a faccia, individuale: ( sport e fig.) one-to-one challenge, sfida faccia a faccia; (mat., comput.) one-to-one correspondence, corrispondenza biunivoca; a one-to-one interview, un'intervista faccia a faccia □ ( sport) one-two, ( boxe) uno-due, doppietta; ( calcio) uno-due, triangolazione; ( scherma) uno-due, finta e cavazione □ one-track, ( di ferrovia) a un solo binario; ( di un nastro magnetico) a una (sola) pista □ a one-track mind, una mente fissata in una sola idea: You have a one-track mind!, allora hai il chiodo fisso! □ (fam.) to be one up, avere fatto un punto in più; (fig.) essere in (posizione di) vantaggio; ( sport) essere sopra (o in vantaggio) di un gol (di un canestro, ecc.) □ (fam.) one-upmanship, arte di procurarsi (o di mantenere) un vantaggio sugli altri; il voler surclassare q. a tutti i costi □ (autom.) «One way» ( cartello), «senso unico» □ one-way, ( di strada e fig.) a senso unico; (elettr., comput.) unidirezionale; (stat.) a un'entrata, monovalente: a one-way street, una strada a senso unico; un senso unico; one-way admiration, ammirazione a senso unico; (comput.) one-way communication, comunicazione unidirezionale; (stat.) one-way classification, classificazione a un'entrata □ one-way media, ‘media’ semplici ( non interattivi) □ one-way mirror, vetro specchiato; finto specchio □ (trasp., USA) one-way ticket, biglietto di sola andata □ (comm. est.) one-way trade, scambio unidirezionale □ one-woman, ( di lavoro, ecc.) fatto da una donna sola; individuale □ to be all one, essere tutti uniti (o d'accordo) □ ( all) in one, tutt'insieme; al tempo stesso: He is chairman and treasurer in one, è al tempo stesso presidente e cassiere □ an all-in-one knife, un coltello multiuso ( cacciavite, cavaturaccioli, ecc.) □ to be at one, essere uniti: We are at one now, ora noi siamo uniti (o d'accordo) □ to become one, ( di oggetti, ecc.) essere unificati; ( di persone) essere uniti in matrimonio □ by ones and twos, a uno o due alla volta; alla spicciolata □ every one of you, ciascuno di voi □ for one, quanto a me (a te, ecc.); per esempio; per fare un caso; intanto: I, for one, don't believe it, quanto a me, non ci credo; Smith, for one, will not agree, Smith, per esempio, non sarà d'accordo □ for one thing, tanto per dirne una; tanto per cominciare; in primo luogo: For one thing, he drinks, tanto per dirne una, è un beone □ to go one better, offrire (o rischiare) un po' di più ( di un altro) □ (fig.) in the year one, molti anni fa □ no one, nessuno □ (fam.) never a one, nessuno; non uno □ I'm not ( the) one to do that, non sono tipo da farlo □ (fam.) You're a sly one!, sei un furbacchione, tu! □ They answered with one voice, risposero a una (sola) voce (o in coro) □ It is one too many for him, è un po' troppo (troppo difficile, ecc.) per lui □ It's all one to me what you do, qualunque cosa tu faccia, mi è indifferente □ (market.) Buy one, get one free, compri due, paghi uno.

with [wɪð]

avec ⇒ (a), (c), (g), (j), (k) à ⇒ (b), (e) chez ⇒ (d), (e), (k) de ⇒ (h), (j), (l)

1 preposition

(a) (by means of) avec;

∎ she broke it with her hands elle l'a cassé avec ses ou les mains;

∎ what did you fix it with? avec quoi l'as-tu réparé?;

∎ I've got nothing/I need something to open this can with je n'ai rien pour/j'ai besoin de quelque chose pour ouvrir cette boîte;

∎ she painted the wall with a roller elle a peint le mur avec un ou au rouleau;

∎ they fought with swords ils se sont battus à l'épée;

∎ she filled the vase with water elle a rempli le vase d'eau;

∎ his eyes filled with tears ses yeux se remplirent de larmes;

∎ covered/furnished/lined with couvert/meublé/doublé de

(b) (describing a feature or attribute) à;

∎ a boy with green eyes un garçon aux yeux verts;

∎ a woman with long hair une femme aux cheveux longs;

∎ which boy? - the one with the torn jacket quel garçon? - celui qui a la veste déchirée;

∎ a man with one eye/a hump/a limp un homme borgne/bossu/boiteux;

∎ with his/her hat on le chapeau sur la tête;

∎ the house with the red roof la maison au toit rouge;

∎ a table with three legs une table à trois pieds;

∎ an old woman with no teeth une vieille femme édentée;

∎ a child with no home un enfant sans foyer ou sans famille;

∎ she was left with nothing to eat or drink on l'a laissée sans rien à manger ni à boire

(c) (accompanied by, in the company of) avec;

∎ she went out with her brother elle est sortie avec son frère;

∎ she came in with a suitcase elle est entrée avec une valise;

∎ I'm sorry I don't have a handkerchief with me je suis désolé, je n'ai pas de mouchoir;

∎ can I go with you? puis-je aller avec vous ou vous accompagner?;

∎ I have no one to go with je n'ai personne avec qui aller;

∎ she stayed with him all night (gen) elle est restée avec lui toute la nuit; (sick person) elle est restée auprès de lui toute la nuit;

∎ are you with him? (accompanying) êtes-vous avec lui?;

∎ to leave a child with sb laisser un enfant à la garde de qn;

∎ I'll be with you in a minute je suis à vous dans une minute;

∎ are you with me? (supporting) vous êtes avec moi?; (understanding) vous me suivez?;

∎ I'm with you there là, je suis d'accord avec toi;

∎ I'm with you one hundred per cent or all the way je suis complètement d'accord avec vous;

∎ I'm not with you (don't understand) je ne vous suis pas;

∎ this is a problem that will always be with us ce problème sera toujours d'actualité

(d) (in the home of) chez;

∎ I'm (staying) with friends je suis ou je loge chez des amis;

∎ he stayed with a family il a logé dans une famille;

∎ she lives with her mother elle vit chez sa mère;

∎ I live with a friend je vis avec un ami

(e) (an employee of)

∎ she's with the UN elle travaille à l'ONU;

∎ isn't he with Ford any more? ne travaille-t-il plus chez Ford?

(f) (a client of)

∎ we're with the Galena Building Society nous sommes à la Galena Building Society;

∎ she's decided to stay or to stick with her present accountant elle a décidé de garder le même comptable

(g) (indicating joint action) avec;

∎ to correspond with sb correspondre avec qn;

∎ who did you dance with? avec qui as-tu dansé?;

∎ stop fighting with your brother arrête de te battre avec ton frère

(h) (indicating feelings towards someone else)

∎ angry/furious/at war with fâché/furieux/en guerre contre;

∎ in love/infatuated with amoureux/entiché de;

∎ pleased with content de

(i) (including)

∎ does the meal come with wine? est-ce que le vin est compris dans le menu?;

∎ the bill came to £16 with the tip l'addition était de 16 livres service compris;

∎ the radio didn't come with batteries la radio était livrée sans piles;

∎ coffee with milk café m au lait;

∎ duck with orange sauce canard m à l'orange;

∎ some cheese to eat with it du fromage pour manger avec

(j) (indicating manner) de, avec;

∎ he knocked the guard out with one blow il assomma le gardien d'un (seul) coup;

∎ he spoke with ease il s'exprima avec aisance;

∎ with a cry en poussant un cri;

∎ she hit him with all her might elle le frappa de toutes ses forces;

∎ "you'll be late again", she said with a smile "tu vas encore être en retard", dit-elle avec un sourire ou en souriant;

∎ with these words or with that he left sur ces mots, il partit

(k) (as regards, concerning)

∎ you never know with him avec lui, on ne sait jamais;

∎ all is well with her elle va bien;

∎ it's an obsession with her c'est une manie chez elle;

∎ familiar what's with you?, what's wrong with you? qu'est-ce qui te prend?;

∎ he isn't very good with animals il ne sait pas vraiment s'y prendre avec les bêtes

(l) (because of, on account of) de;

∎ white with fear vert de peur;

∎ sick or ill with malaria atteint du paludisme;

∎ figurative I was sick with worry j'étais malade d'inquiétude;

∎ with crime on the increase, more elderly people are afraid to go out avec l'augmentation du taux de criminalité, de plus en plus de personnes âgées ont peur de sortir;

∎ what will happen to her with both her parents dead? (now that they are dead) que va-t-elle devenir maintenant que son père et sa mère sont morts?;

∎ I can't draw with you watching je ne peux pas dessiner si tu me regardes;

∎ with your intelligence you'll easily guess what followed intelligent comme vous l'êtes, vous devinerez facilement la suite;

∎ he'll never stop smoking with his friends offering him cigarettes all the time il n'arrêtera jamais de fumer si ses amis continuent à lui proposer des cigarettes

(m) (in spite of) familiar

∎ with all his money he's so stingy il a beau avoir beaucoup d'argent, il est vraiment radin;

∎ with all his bragging he's just a coward il a beau se vanter, ce n'est qu'un lâche;

∎ with all his faults malgré tous ses défauts^□

2 with it adjective familiar

(a) (alert) réveillé^□ ;

∎ she's not really with it this morning elle n'est pas très bien réveillée ce matin;

∎ get with it! réveille-toi!, secoue-toi!

(b) old-fashioned (fashionable) dans le vent

verbo transitivo (3 ^a persona sing. pres. has; pass., p.pass. had)

1) (possess) avere

2) (consume)

3) (want) volere, prendere

4) (receive, get) ricevere [letter, parcel]; avere, ricevere [news, information]

5) (hold) fare [party, meeting, enquiry]; organizzare [competition, exhibition]; avere [ conversation]

6) (exert, exhibit) avere [effect, courage, courtesy] ( to do di fare); avere, esercitare [ influence]

7) (spend) passare, trascorrere

8) (be provided with)

9) (undergo, suffer) avere

10) (cause to be done)

11) (cause to become)

12) (allow) permettere, tollerare

13) (physically hold) tenere

14) (give birth to) [woman, animal] avere [child, young]

15) (as impersonal verb)

16) (have at one's mercy)

verbo modale (3 ^a persona sing. pres. has; pass., p.pass. had)

1) (must)

2) (need to)

3) (for emphasis)

ausiliare (3 ^a persona sing. pres. has; pass., p.pass. had)

1) avere; (with movement and reflexive verbs) essere

2) (in tag questions etc.)

3) (in time clauses)

4) (because)

•

- have around

- have back

- have in

- have on

- have over

- have up

••

* * *

* * *

n. (fam.)

1 (antiq. GB) imbroglio; inganno; fregatura (fam.)

2 (solo al pl.) abbienti; benestanti; ricchi; nazioni ricche: the haves and have-nots, i ricchi e i poveri; chi ha e chi non ha.

(pass. e p. p. had; 3^a pers. sing. indic. pres. has), v. t.

1 (ausiliare, nella voce attiva) avere; essere: «Have you seen it?» «Yes, I have [No, I haven't]», «l'hai visto?» «sì, l'ho visto [no, non l'ho visto]»; He had come back, era ritornato

2 avere; possedere; ottenere; ricevere: The school has a large playing field, la scuola ha un grande campo di gioco; He has a moustache, ha i baffi; I've got ( USA: I have) a cold, ho il raffreddore; We had fine weather all the time, abbiamo sempre avuto tempo buono; He hasn't (fam.: hasn't got; USA: doesn't have) much time, non ha molto tempo; How much money have you got? ( USA: do you have)?, quanto denaro (fam.: quanti soldi) hai?; I had some work to do, avevo un po' di lavoro da fare; I've always wanted to have a sports car, ho sempre desiderato (avere) un'auto sportiva

3 prendere; possedere: Have some more biscuits!, prendi degli altri biscotti!; Have a drink!, prendi qualcosa da bere!; bevi qualcosa!

4 (in varie loc.) fare: to have a walk [a ride, a swim, a bath, a dance, a dream, a game], fare una passeggiata [una cavalcata, una nuotata, un bagno, un ballo, un sogno, una partita]; They're having a meeting, stanno facendo una riunione

5 (causativo: seguito da un p. p.) fare (più un inf.): I must have my hair cut, devo farmi tagliare i capelli; I had my watch repaired, feci riparare l'orologio

6 (causativo: seguito da un inf. o da una forma in - ing) fare (più un inf.): I'll have the plumber do it, lo farò fare all'idraulico; He had us all laughing at his story, con la sua storiella ci fece ridere tutti

7 (seguito da un p. p.) subire ( l'azione specificata): Frank has had his leg broken, Frank si è rotto la gamba (o ha subito la rottura della gamba); I had my car stolen yesterday, ieri mi hanno rubato la macchina

8 ( anche to have got) avere da; dovere; toccare (impers.): I have to go to the dentist's, devo andare dal dentista; DIALOGO → - Going for an interview- What time do you have to be there?, a che ora devi essere là?; We only fight because we have to, ci battiamo soltanto perché dobbiamo farlo (o perché è nostro dovere); DIALOGO → - At the station 2- Do the children have to pay?, i bambini pagano il biglietto?

9 permettere; sopportare; tollerare: I won't have bad behaviour, non permetto che ci si comporti male; I won't have it!, non lo permetto!; non l'accetto!

10 farsi; subire: to have a kidney operation, farsi operare (o subire un'operazione) ai reni